Bert Carper was 19 toen hij werd gearresteerd. ‘Ik wist van niks. Ik was nog een kind. Het was afschuwelijk. De bewakers zijn beestachtig tekeergegaan. Die Hollanders waren véél smeriger dan de Duitsers. Tuig was het.’
Werner Schwier, die als enige Duitser de leiding had, stelde Lodewijk Diepgrond, een voormalig Amsterdamse politieagent, aan als kampcommandant. Diepgrond rekruteerde vervolgens de bewakers.
Diep in het bos waanden de bewakers zich onbespied. Martelingen en vernederingen waren aan de orde van de dag en een ruime meerderheid van de bewakers liet zich meeslepen in de geweldscultuur. Geweld werd genormaliseerd, zelfs aangemoedigd.
Zo hing er bij de ingang van het kamp een bord met de grimmige tekst:
‘Het is geen man, die zich niet weren kan.
God kent geen gebod. Sla dood, sla dood.’
Ook Harry Burgers ondervindt dit aan den lijve. Hij wordt als jongen van 19 gearresteerd, als hij bij zijn ouders zit ondergedoken om niet naar Duitsland gestuurd te worden, waar hij gedwongen zou moeten werken.
Het ergste was dat het gewoon Nederlanders waren. Het waren geen Duitsers, maar gewoon Nederlanders.’
In Kamp Erika is Kermer de man die de gevangenen eerst laat uithongeren en ze dan een bord eten voorzet. Als ze ook maar één hap nemen slaat hij ze in elkaar. In de wintermaanden laat hij de gevangenen naakt rondlopen met de handen omhoog. Met een bullepees slaat hij in op hun naakte lichaam, soms totdat ze er dood bij neervallen.
De meest bekende bewaker is Herbertus Bikker, uit Alblasserdam. Hij staat ook wel bekend als de ‘Beul van Ommen’.
Rikus van Heerde werd in december 1944 gearresteerd en opgesloten in Kamp Erika omdat hij ondergedoken zat voor de tewerkstelling in Duitsland. Rikus kan zich de beruchte bewaker Herbertus Bikker nog goed herinneren. Hij gaf leiding aan de bosploeg. In het kamp moesten gevangenen dwangarbeid verrichten, waaronder bomen rooien in het omliggende bos.