KAMP ERIKA


Kamp Erika, gelegen bij Ommen, was een van de vijf Duitse concentratiekampen in Nederland. Met ruim zevenduizend gevangenen was het kleiner dan de kampen in Westerbork, Vught en Amersfoort, maar groter dan dat in Schoorl. Kamp Erika onderscheidde zich omdat er vrijwel geen Joden gevangen zaten. En er was nog een belangrijk verschil: de gevangenen werden hier niet bewaakt door Duitsers maar door Nederlanders. In het kamp ontstond een gruwelijke geweldscultuur. Vrijwel direct na de oorlog kwam op de plek van het kamp een camping. Over Kamp Erika werd daarna nauwelijks meer gesproken.


Krishnamurti en de Orde van de Ster
In de jaren twintig was het bosrijke gebied aan de rand van Ommen in gebruik door de theosofische beweging de Orde van de Ster, onder leiding van de Brits-Indiase filosoof Krishnamurti. De Orde stichtte in Ommen een spirituele ontmoetingsplek, met een kamp voor bezoekers om te overnachten. Het was het derde sterkamp in de wereld, naast dat in India en Californië. Ommen werd het internationale hoofdkwartier, waar jaarlijks duizenden bezoekers vanuit alle windstreken naartoe kwamen. Er stonden een kantine, een magazijn, een administratiegebouw en een wasgelegenheid – gevestigd in houten barakken. Bezoekers die geen eigen tent meebrachten, konden overnachten in de daarvoor bedoelde kleine houten huisjes.



In Duitse handen
Nadat de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen, begonnen ze al snel in hun ogen ongewenste organisaties en verenigingen op te heffen, waaronder het kamp in Ommen. De voormalige Duitse paardenslager Werner Schwier was verantwoordelijk voor de sluiting van het sterkamp. Schwier zag mogelijkheden met dit kamp en zorgde dat het in zijn geheel aan hem werd overgedragen. In juni 1941 gaf hij het kamp, dat grensde aan een heideveld, de naam Arbeitseinsatzlager Erika, met verwijzing naar de Duitse naam voor heidebloem.

Schwier wees de Amsterdamse oud-politieagent en Duitsgezinde Karel Lodewijk Diepgrond aan voor de dagelijkse leiding. Hij kreeg de titel Lagerführer, kampcommandant. De Amsterdammer rekruteerde zijn kamppersoneel voornamelijk onder Nederlandse werklozen, via het Nederlandsch Arbeidsfront (NAF), de vakbond van de NSB. Als derde in rang werd Hauptzugführer J.S. de Jong aangesteld, ook wel De Stomp genoemd, omdat hij aan zijn rechterhand door een incident met een zaagmachine een aantal vingers miste. De bewakersploeg kreeg de Duitse naam Kontroll Kommando, ende bewakers werden KK-mannen genoemd. De situatie in Erika – een Duits kamp met een volledig Nederlands bewakerskorps – was uniek.

Nadat Schwier het terrein had ingenomen, duurde het maanden voordat er een geschikte functie aan werd gegeven.

Werner Schwier


Lodewijk Diepgrond


Een justitieel strafkamp (juni 1942 - mei 1943)
De eerste grote groepen die in Kamp Erika werden opgesloten, bestonden niet uit Joden, maar grotendeels uit Nederlandse (niet-Joodse) mannen die waren veroordeeld voor ‘economische delicten’, zoals zwarthandel. Die had grote vormen aangenomen doordat er in de oorlog een tekort was ontstaan aan vrijwel alles; basisproducten zoals brood, kleding, zuivel, vlees en brandstof waren ‘op de bon’ verkrijgbaar. Men ging over tot illegaal slachten en diefstal van distributiebonnen, voor eigen gebruik, om te verkopen, of om onderduikers, die geen bonnen hadden, te voeden.

Deze nieuwe vorm van criminaliteit, die explosief groeide, zorgde voor duizenden arrestaties en de Nederlandse gevangenissen raakten overvol. Het toen leegstaande Kamp Erika bleek een ideale oplossing voor het overschot aan veroordeelden en in juni 1942 arriveerde de eerste lichting gevangenen. Het kamp werd onderdeel van het Nederlandse gevangenissysteem en daarom wordt deze periode ook wel de ‘justitieperiode’ genoemd. In totaal werden er ongeveer drieduizend gevangenen gehouden.

In februari 1943 verzetten een aantal Nederlandse rechters, met het zogenoemde ‘Leeuwarder arrest’, zich tegen te wantoestanden in het kamp. Zij wilden geen gevangenen meer naar Kamp Erika sturen. De bewakers in Ommen stonden bekend als extreem gewelddadig en te veel gevangenen kwamen om door geweld en slechte hygiëne. In april 1943 werd besloten dat er geen justitiegevangenen meer naar Kamp Erika zouden worden gestuurd en kwam er een einde aan de justitieperiode. 

© Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum Overloon / Liberty Park


Luchtfoto van kamp Erika © OudOmmen.nl

Kampen in Duitsland
Het aantal gevangenen tijdens de justitieperiode groeide zo snel dat de maximale capaciteit van 1300 snel overschreden werd. Een deel van de gevangenen werd daarom naar twee kampen in Duitsland overgebracht. Op 7 augustus 1942 vertrok het eerste transport met achthonderd mannen vanuit Ommen naar een werkkamp in Heerte bij Wolfenbüttel voor tewerkstelling. Later volgden nog 125 mannen. Naast Heerte was er een kamp in Wesseling, gelegen tussen Keulen en Siegburg, waarheen ongeveer vijfhonderd gevangenen uit Kamp Erika werden gestuurd. De Nederlandse bewakers uit Kamp Erika vergezelden hen en namen ook daar de bewaking op zich.

De omstandigheden in deze kampen waren nog slechter dan in Erika. Ook voor bewakers was het leven er zwaar, en ze reageerden zich niet zelden af op de gevangenen.

Dodelijke geweldsslachtoffers
Geweld was gedurende de oorlogsjaren dagelijks aan de orde in Kamp Erika, maar het aantal dodelijke slachtoffers bereikte tijdens de justitieperiode een hoogtepunt. Naoorlogse ooggetuigenverslagen geven een beeld van hoe deze bewakers tekeergingen. Zo was er Johnny Boxmeer, een voormalig zendeling uit Amsterdam. Hij werkte zich op van gewone bewaker tot Unterführer en kreeg de leiding over het palissadekamp, waar de barakken stonden. Op een avond, zo beschrijft een oud-gevangene, moesten de gevangenen buiten verzamelen, waarna ze in een vierkant werden opgesteld. Een van hen werd met ontblote rug op zijn buik aan een bank vastgebonden, waarna zijn broek werd uitgetrokken. ‘Om hem heen stonden acht à negen bewakers, waaronder Boxmeer, die dan eens om beurten en dan weer met tweeën of met drieën op het blote lichaam van de vastgebondene sloegen. Het lichaam was een en al bloed.’ Een dag later was de man overleden. 

De bewakers hadden een aantal ‘specialiteiten’. Zo was er het grammofoonplaatje draaien. Het slachtoffer moest zijn linkerwijsvinger in zijn linkeroor steken en met de rechterwijsvinger in de grond gedrukt in kromgebogen houding rondjes draaien. Dit was slechts enkele rondjes vol te houden zonder duizelig te worden en te vallen. Als de gevangene op de grond lag, begonnen de omringende bewakers op hem in te slaan en te schoppen, vaak net zo lang totdat de gevangene het bewustzijn verloor.

Tijdens de justitieperiode kwamen in elk geval 170 gevangenen om het leven. Sommigen overleden in Ommen, anderen in de twee Duitse kampen waarnaar gevangenen vanuit Kamp Erika, onder leiding van dezelfde Nederlandse bewakers, werden overgebracht.

Joodse gevangenen
In Kamp Erika zaten, zo ver bekend, acht Joodse mannen gevangen, allen tijdens de justitieperiode. Vijf waren veroordeeld door de Nederlandse justitie en drie waren overgebracht vanuit andere Nederlandse werkkampen. De Joodse gevangenen werden nog slechter behandeld dan hun niet-Joodse medegevangenen. 

Ze sliepen niet in een barak maar in een tent, afgezonderd van de andere gevangenen, met wie ze geen enkel contact hadden. Ze kregen nauwelijks te eten en bleven altijd binnen de omheining van het kamp. ’s Avonds moesten ze hun kleren inleveren, zodat ze naakt sliepen, ook middenin de winter. Geregeld werden ze ’s nachts uit hun tent geslagen, zodat de bewakers, die vaak dronken waren, vrij spel hadden. Ze moesten dan naakt door het kamp marcheren terwijl ze geschopt en geslagen werden. Het nachtelijke gegil van de Joodse gevangenen was door het hele kamp te horen.

Ten minste twee Joodse gevangenen zijn in Kamp Erika door mishandelingen overleden. De anderen kwamen later alsnog in Duitse kampen terecht. Van de acht Joodse gevangenen overleefden slechts twee de oorlog. Een van hen, Arnold Erlangen, werd vanuit Erika naar Westerbork gestuurd en van daaruit naar Auschwitz, Buchenwald en Fürstenberg. Zijn behandeling in Kamp Erika was zo onvoorstelbaar wreed geweest, dat hij na de oorlog verklaarde: ‘Nergens ben ik zo systematisch lichamelijk mishandeld, namelijk iedere dag, als in Ommen’.

Studenten, asocialen en onderduikers (mei 1943-september 1944)
Na afloop van de justitieperiode duurde het enige tijd voordat er nieuwe gevangenen arriveerden. In de tweede week van mei 1943 werd Kamp Erika tijdelijk gebruikt voor opsluiting van duizenden studenten. Zij hadden geweigerd om de loyaliteitsverklaring te ondertekenen die vereist was om verder te mogen studeren, en werden in Erika ondergebracht om vanaf daar te worden uitgezonden naar verschillende fabrieken in Duitsland. De studenten werden redelijk goed behandeld. Ze hoefden weinig te werken en kregen voldoende te eten. Eind mei waren de studenten alweer vertrokken.

Lodewijk Diepgrond spreekt studenten toe © OudOmmen.nl


Vanaf juni 1943 diende Kamp Erika als doorvoerkamp voor onderduikers die de verplichte arbeidsinzet in Duitsland ontweken. Werner Schwier bleef commandant en de dagelijkse leiding bleef in handen van Lodewijk Diepgrond, die zijn Nederlandse bewakersploeg aanhield. Jongens en mannen werden gearresteerd omdat zij nooit waren komen opdagen voor de verplichte tewerkstelling of omdat ze bij tussentijds verlof de benen hadden genomen. Deze gevangenen, zo’n drieduizend in totaal, verbleven maar kort in Kamp Erika, variërend van een paar dagen tot enkele weken, en werden daarna, vaak via kamp Amersfoort, op transport gezet naar Duitsland.

De tweede groep gevangenen bestond uit de zogenaamde ‘asocialen’. In deze groep vielen onder anderen daklozen, werklozen en verslaafden. Over de asocialen is weinig bekend. Ze worden ook wel beschouwd als de vergeten slachtoffergroep van de Tweede Wereldoorlog. Het is niet bekend hoe groot deze groep was, maar het aantal wordt geschat op vierhonderd. Deze gevangenen werden niet uitgezonden naar Duitsland en zaten gescheiden van andere gevangenen.

In deze periode werd het regime enigszins versoepeld. De gevangenen mochten post versturen en ontvangen en ze konden op zondag zelfs kort familie ontvangen, maar het dagelijks leven in het kamp bleef zwaar. En ook al deden zich minder excessen voor dan in de justitieperiode, de mishandelingen gingen door. Ten minste drie gevangenen kwamen door de mishandelingen om.

Oproep voor de Arbeidsinzet © NIOD


Een strafkamp (september 1944-april 1945)
In het laatste oorlogsjaar transformeerde het kamp van een doorvoerkamp in een strafkamp; de gevangenen werden niet meer naar Duitsland gestuurd om te werken, maar zaten permanent gevangen. Een deel was gearresteerd omdat ze de tewerkstelling ontdoken of de distributiewetten overtraden, zoals ook in de periode daarvoor. Daarnaast waren er mannen gevangengezet vanwege hun betrokkenheid bij het verzet.

Een belangrijk verschil met de perioden ervoor lag in de organisatie. Het bevel over het kamp ging over naar de Duitse Ordnungspolizei. Duitse bewakers van de SD, de Sicherheitsdienst, werden nu ook in Kamp Erika gestationeerd. Zij werkten zij aan zij met de Nederlandse bewakers.

Vanaf september 1944 vormden de bewakers, de KK-mannen, een knokploeg die de omgeving van Ommen terroriseerde. Ze gingen geregeld op jacht naar onderduikers en andere illegalen.

De omstandigheden in het kamp verbeterden in deze periode nauwelijks. Hoewel het geweld niet zo buitensporig en structureel was als tijdens de justitieperiode, vonden er nog steeds mishandelingen plaats. Gedurende deze periode vielen ten minste negen doden.

Kamp Erika © OudOmmen.nl


Dagelijks leven in kamp Erika
De gevangenen in Kamp Erika werden knackers genoemd, wat ook wel luis of parasiet betekende. Ze verbleven in het omheinde deel van het kamp, aangeduid als het palissadekamp. Het totale kampterrein was veel groter; buiten het palissadekamp bevonden zich de keuken, het magazijn en de huisjes van de bewakers.

In het palissadekamp stonden de barakken. Elke barak vormde een aparte afdeling met zo’n zestig man. De slaapplaatsen bestonden veelal uit hangmatten, drie lagen boven elkaar, bevestigd aan twee ijzeren stangen. Soms sliepen de gevangenen op houten kribben. De barakken waren tochtig en onverwarmd en de gevangenen hadden geregeld honger. Overdag moesten ze dwangarbeid verrichten. Sommigen werkten bij boeren in de omgeving, anderen moesten bomen rooien in het bos.

De mars naar Westerbork
In de nacht van 5 op 6 april 1945, tijdens de laatste, chaotische dagen van de oorlog, werd in Kamp Erika rond middernacht alarm geslagen. De geallieerden waren op een steenworp afstand en de gevangenen moesten het kamp verlaten.

Onder bewaking liepen ze vanuit Erika via Hoogeveen in twee dagen naar het dorp Westerbork, zo’n zestig kilometer verderop. Ze werden niet naar het doorvoerkamp geleid, maar naar het nabijgelegen werkkamp De Pieterberg. Honderddertien knackers hadden onderweg de kans gezien om te vluchten. De overgebleven mannen werden ondergebracht in barakken in het werkkamp.
  
Op 10 april reden tanks van de Poolse pantserdivisies, bijgestaan door een Nederlandse eenheid, het kamp De Pieterberg binnen, waarbij de gevangenen werden bevrijd. Op 11 april 1945 werd ook Ommen bevrijd. 
 
De rollen omgedraaid
Het leegstaande Kamp Erika werd na de bevrijding vrijwel meteen in gebruik genomen als interneringskamp voor Nederlanders die hadden gecollaboreerd in de oorlog. In deze periode werd de naam veranderd in kamp Erica, met een c. 

Na de bevrijding vond in Nederland een g